
Jurisprudentie
BJ4674
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6269 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6269 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. De Raad is van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, als passend dienen te worden aangemerkt. Besluit in strijd met motiveringsbeginsel. Vernietiging besluit. Rechtsgevolgen blijven geheel in stand.
Uitspraak
05/6269 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 september 2005, 2004/1139 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv stukken ingezonden, waaronder een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Desgevraagd heeft dr. B.F.E. Veldhuijzen, internist-endocrinoloog te Breda, de Raad als deskundige van verslag en advies gediend omtrent de gezondheidstoestand van appellant.
Desgevraagd heeft het Uwv nog nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is wederom ter zitting behandeld op 24 juni 2009, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Krijnen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een nadere uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het navolgende.
2. Bij besluit van 3 februari 2004 is appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, in het kader van een herbeoordeling, na een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek, met ingang van 4 april 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2004 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen onderzoeken van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit onderschreven.
4. Namens appellant is in hoger beroep -samengevat- aangevoerd dat de medische grondslag van het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij met zijn beperkingen niet in staat is duurzaam arbeid te verrichten.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. De Raad is wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de belastbaarheid van appellant per 4 april 2004, zoals deze belastbaarheid is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 januari 2004. De Raad kent daarbij bijzondere betekenis toe aan het oordeel van de door de Raad ingeschakelde internist- endocrinoloog Veldhuijzen. Deze heeft blijkens zijn rapport van 30 maart 2009 onder meer geconcludeerd dat zijn bevindingen in lijn zijn met de bevindingen van de artsen van het Uwv. Hij acht appellant fysiek in staat de geduide functies te verrichten. De deskundige heeft, naast de resultaten van lichamelijk onderzoek, informatie van de behandelend artsen bij zijn beoordeling betrokken en zijn conclusie over appellants gezondheidstoestand op de datum in geding inzichtelijk gemotiveerd. Namens appellant zijn in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat appellant meer of anders beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over zijn geestelijke gezondheidstoestand, in het bijzonder door verwijzing naar de beoordeling daarvan door het Uwv in 2001, kan niet tot een ander oordeel leiden. De verzekeringsarts van het Uwv heeft na onderzoek van de psyche van appellant beperkingen vastgesteld in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Gelet op de in het dossier aanwezige informatie over de geestelijke gezondheid van appellant op de in geding zijnde datum van 4 april 2004 is er onvoldoende grond voor twijfel aan de juistheid van die vastgestelde beperkingen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor het benoemen van een (andere) deskundige.
5.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In de in hoger beroep bij de Raad overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv is een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies.
5.3. Nu echter eerst in hoger beroep deze toelichting op de geselecteerde functies is verstrekt, is het bestreden besluit genomen in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Hierin ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen. Wel bestaat, gelet op hetgeen boven is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
6. De Raad zal op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,--. De reiskosten van appellant voor het verschijnen ter zitting worden begroot op € 39,10 in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.005,10;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009.
(get.) H. Bedee.
(get.) M.D.F. Smit-de Moor.
EV